Condor Archaeological Research voerde, in opdracht van stad Geel, archeologische onderzoeken uit op de Markt en op de locatie van de nieuwe voetbalterreinen Sint-Dimpna.

 
 
Beide sites leveren een belangrijke wetenschappelijk bijdrage over de geschiedenis van Geel en geven een beter beeld van de bewoning in de Kempen in het verleden.

Vondsten uit 10e eeuw op Markt
In mei 2011 startte Condor met archeologisch onderzoek op de Markt. Tijdens het onderzoek werden 250 kuilen en lagen vastgesteld, gedateerd tussende 10e en de 13e eeuw en tussen de 16e en 19e eeuw.

Resten uit de 14e en 15eeeuwse zijn niet gevonden. Het oudste aangetroffen spoor vormt een gracht van acht meter breed en meer dan drie meter diep, parallel aan de huidige Sint-Amandskerk. Laboanalyses van de onderste lagen tonen aan dat in de gracht graankorrels, zaden van rogge en vlas voorkwamen.

Dit wijst op een landelijke omgeving. Geel bestond in deze tijd hoogstens uit enkele boerderijen, mogelijk rond de voorganger van de Sint-Amandskerk.
 
De overige sporen, grote kuilen waarvan de functie niet geweten is, dateren uit de 16e tot en met 19e eeuw. Tijdens het onderzoek en bij de verwerking werden in het grondplan geen structuren of gebouwen herkend. Tijdens deze periode was de markt net zoals vandaag de dag een open plein.

Sporen van woonhuizen uit ijzertijd op Sint-Dimpna
In 2006, bij de aanleg van het nieuwe OCMW-complex, bleek al dat het projectgebied een rijke bewoningsgeschiedenis met zich mee draagt. Tijdens het onderzoek kwamen vele archeologische sporen aan het licht uit verschillende periodes.  

Er werden een dertigtal mogelijke hoofdgebouwen en talrijke bijgebouwen, waterputten, grafcirkels uit de ijzertijd en urnengraven aangetroffen.
 
De archeologen vonden negen ‘woonstalhuizen’ die  dateren uit de ijzertijd (circa 800 tot 50 vóór Christus). Vee en mensen leefden toen onder hetzelfde dak. De bijgebouwen fungeerden als opslagruimtes voor levensmiddelen en andere goederen. Acht gebouwen dateren uit de vroege middeleeuwen. Deze huizen, ook wel boothuizen genoemd, zijn herkenbaar aan het dak in de vorm van een romp van een boot. Twaalf gebouwen kunnen mogelijk in de Romeinse periode geplaatst worden.

De exacte datering is echter tot op heden nog hypothetisch en moet nog bevestigd worden door radiokoolstof datering.  Daarnaast werden enkele waterputten gevonden uit de vroege middeleeuwen.

Naast deze bewoningssporen kwamen ook sporen van een grafveld uit de ijzertijd aan het licht. Tot op heden werden er 45-tal grafheuvels met kringgreppel geteld. Buiten een slecht bewaarde urn en een aantal crematieresten in grafcontext werden alleen sporadisch aardewerkscherven en crematieresten teruggevonden in de kringgreppels.

De eigenlijke graven bevonden zich meestal hoger in het heuvellichaam, en zijn door de latere landbouw in de ploeglaag verspreid. Op het westelijke deel van de opgraving vonden de archeologen nog een aantal urnengraven of brandrestengraven, mogelijk uit de Romeinse periode. 

Bij deze graven was het gebruikelijk de crematieresten van de overledene in te zamelen samen met de resten van de brandstapel en deze in een urn of zak te deponeren in een kuil. Crematies met bijgraven kwamen zowel in de ijzertijd als de Romeinse periode voor.

Analyse van het aardewerk en C-datering moeten uitsluitsel geven over de periode.

Foto boven : Opgegraven boomstamwaterput. 
Foto onder : Sporen van het grafveld met grafheuvels.


Beelden © Condor Archaeological Research / Nnieuws.